Home | kalender
 
Sint-Hermes

Erfgoed

Monasterium

Deel 1

Deel 2

Deel 3

Deel 4

Home

HOOGTEPUNTEN IN DE GESCHIEDENIS VAN HET SINT-PIETERSMONASTERIUM VAN RONSE



image 1621


Ere-stadsconservator Albert Cambier, gefotografeerd in de beukhaag die het vroegere kloosterpand evoceert



Deel 3: Ronse als regionale uitstraling van de regel van Sint-Benedictus.

Als enige van de drie hoogtepunten die we in deze kleine artikelreeks bespreken, wordt deze episode door meerdere andere bronnen bevestigd. Laten we toch maar, als meer uitgesproken bron, de tekst van het gedeeltelijk vals document van zgn. 834 (zie vorig artikel) reproduceren; hij sluit onmiddellijk bij de tekst die in het vorige artikel opgenomen werd:
“ En zo had ik, op inspiratie van sommige raadgevers, de reeds genoemde kloosterstichting (= Ronse) aan de abdij op de Inda (=Kornelimünster) geschonken en het betreffende gebied (= de beneden-Elbe der Saksers) (toch maar) aan de omringende bisschoppen toevertrouwd,
“ Nu echter…hebben we beslist, met instemming van het hoogste kerkelijk gezag, een onafhankelijke bisschopszetel op te richten in de verste uithoek van Saksenland over de Elbe, op een plaats Hamburg genoemd, als diocees voor de ganse streek van de beneden-Elbe.,,
“ Als eerste titularis van dit diocees hebben we aartsbisschop Ausgar (=Oskar) aangesteld…,,
“ En opdat deze nieuwe instelling, die in deze gevaarlijke streken opgericht werd, zou kunnen overleven en niet zou ondergaan onder de voortdurende druk der barbaren, hebben we (in plaats van Ronse) een (andere) kloosterstichting met name Torhout, als blijvende ondersteuning en dienstverlening aan zijn nieuw ambt en dat van zijn opvolgers bij de heidenen aangeboden…,,
Die passage over Hamburg en Ansgarius en Torhout gaat ons hier niet aan. Alleen de passage over de abdij op de Inda belangen ons direct aan.
Daarbij moeten we toch één en ander toelichten. De hele geschiedenis van de abdij van de heilige Verlosser (Sint-Salvator) op de Inda begint met een uitzonderlijk personnage, een Westgotisch edelman uit de huidige Languedoc, met name Witiza (°ca. 750/751). Na enkele jaren in het leger van Peppijn de Korte en Karel de Grote gediend te hebben, besloot hij op zijn 24e jaar, monnik te worden, nam de kloosternaam Benedictus (uit bewondering voor de grote Benedictus van Nurcia – zie verder) en trad in een klooster bij Dijon, waar hij al gauw tot abt gekozen werd, maar na 3 jaar keerde hij terug naar zijn geboortestreek en stichtte er op zijn 31ste leeftijd op een van vaderlijke domeinen langs de Aniane-rivier (op een 30 km. ten NNW van Montpellier) een abdij die weldra 300 monniken telde.
Kort nadien stichtte hij te Gallone, op de sterfplaats van de halflegendarische heilige Willem van Orange (ca. 812), thans Saint-Guillem-le-Désert een tweede klooster. Al die andere monasteria, waarvan een groot aantal rechtstreeks of indirect door Ieren gesticht en geleid werden, volgden (als reglement van inwendige orde) een aantal uiteenlopende kloosterregels, die van Oosterse (Pachomius en Basilius) en van Ierse (o.a. Columbanus) inspiratie zijn en ook Sint-Amandus beïnvloed hebben. Deze regels werden gekenmerkt door een sterk-asketische levenswijze; lange gebedsstonden, misprijzen voor elementaire hygiëne, karigheid in voedsel en behuizing, het afwijzen van alles wat als toegeeflijkheid tegenover lichamelijke noden of verlangens beschouwd wordt en tenslotte lijfstraffen bij overtredingen van die regels.
Maar tussen die Oosterse en Ierse idealen ontstaan reeds vroeg in Europa zelf een aantal regels die streven naar grotere menselijkheid. Daartussen noemen we de regels van Athanasius van Alexandrië (in verbanning te Trier). Martinus van Tours, Ambrosius van Milaan, Augustinus uit Noord-Afrika, Cassianus van Marseille en Cesarius van Arles.
Dit ganse humanistisch-monastisch streven bereikt zijn hoogtepunt onder twee gans uitzonderlijke figuren: de heiligen Benedictus van Nurcia en zijn zuster Scholastica (beiden +.548). Geboren ca. 480 leidt Benedictus aanvankelijk een eremijtenbestaan, maar neemt weldra de leiding van een aantal kloosters vol volgelingen (Subiaco, later Monte-Cassino) op zich. Dit bracht haast noodzakelijk mee dat Benedictus de redaktie van een nieuwe kloosterregel overwoog. In tegenstelling tot de oudere regels, is die van Benedictus een monument van evenwicht tussen Evangelische vereisten en het humanistisch ideaal. De dag wordt er verdeeld tussen de liturgie (het gezongen koorgebed), de studie en de handenarbeid (ora et labora). Het is precies die harmonie en die grote menselijkheid van de Benedictijnenregel die er onmiddellijk (en tot heden) het enorme sukses van verzekert. Maar overal waar de bronnen ons enige kijk toelaten op de inwendige organisatie van het monnikenleven in onze streken, zien we dat de regels van Columbanus en Benedictus (en soms nog andere) er doorheen gebruikt werden, al naargelang de toestand van het klooster en de noodwendigheden van het ogenblik. De abt kon er elk ogenblik daar zijn eigen elementen van eigen vinding aan toevoegen.
Het is dus begrijpelijk dat gedreven persoonlijkheden als onze Zuidfranse Witiza/Benedictus van Aniane onder de uitstraling van de kloosterregel van zijn beroemde voorganger, naamgenoot en voorbeeld: Benedictus van Nurcia, kwam en dat hij reeds in de twee door hem gestichte kloosters te Aniane en te Gellone (Saint-Guilhem-de-Désert) de regel van Benedictus konsekwent en zonder uitzondering oplegde. Het sukses van die kloosterregel trok van heinde en ver nieuwe kandidaten aan, maar viel ook op bij de burgerlijke en militaire overheden die vlug de kulturele, spirituele en ook ekonomische bloei errond opmerkten. Onder die bewonderaars moeten we vooral Lodewijk, zoon van Karel de Grote die in 806 benoemd werd tot onderkoning van Aquitanie (juist de streek waar Benedictus van Aniane zijn twee kloosters tot bloei bracht. Lodewijk sloot algauw vriendschap met de vurige en gedreven monnik en kwam steeds meer en meer onder de invloed van de Zuidfranse abt. Hij maakte van Benedictus zijn persoonlijke raadgever.
Toen Lodewijk de Vrome in 814 zijn overleden vader als keizer opvolgde, riep hij zijn vriend en raadsman bij zich. Benedictus werd voorlopig abt van Maursmünster in de Elzas (814) in afwachting van de voltooiing van een voor hem speciaal gebouwde abdij aan de oever van de Inda-rivier op 7 km ten Z-O van de keizerlijke hoofstad Aken, thans Kornelimünster (voltooid 816). Maar bouwen kostte toen ook al reeds en dus moest de oprijzende abdij financieel gesteund worden, d.i. door de vrome keizer en nog wel met de opbrengst van de domeinen van de keizerlijke fiscus. Daaronder noemen we een tamelijk belangrijk domein te Kumptich (bij Tienen) en vooral de opbrengsten van het blijkbaar welvarende kloosterdomein van Ronse. Aldus is het dat reeds vanaf 816 Ronse een afhankelijkheid werd van de keizerlijke abdij op de Inda.
In die laatste abdij kon Benedictus van Aniane zijn voorliefde voor de Benediktijnenregel niet alleen ongehinderd botvieren, maar ook door de speciale positie als overste der Rijkabdij aan de poorten van de hoofdstad, kon hij ook zijn machtige nvloed aanwenden om die Benediktijnse reformatie in het ganse rijk te verspreiden (‘zie daarover Rothnacum Sacrum, pp 47-48). Behalve de kloosters van Aniane en Gellone en dat van Maursmünster moet in de Lage Landen van de huidige beide Nederlanden en Noord-Francia het monasterium van Ronse noodzakelijkerwijze een belangrijke rol gespeeld hebben voor het verspreiden van de benediktijnerregel.
Als algemeen besluit van die drie kleine artikels over de hoogtepunten in de geschiedenis van ons aloud monasterium kunnen we aantonen dat de cella van Hrodhenaske vanaf haar begin, enerzijds door haar ekonomische bloei kon bijdragen tot het realiseren van de keizerlijke dromen van Karel de Grote (bekering van de Nedersaksers) en Lodewijk de Vrome (stichting en onderhoud van de keizerlijke benediktijner –moederabdij en tegelijk bijdragen tot de uitstraling van de regel van Benedictus); maar anderzijds die van Karel Martel (als monakale en klerikale strafkolonie voor weerbarstige geestelijken).
Uit die drie evenementen komt ons een beeld voor de ogen: van een vanaf haar stichting (zie ons domein in Rothnacum Sacrum, pp 25-31) financieel welvarende instelling, maar die ook zeer nauw – al te nauw – onder de greep van het burgerlijk bestuur zat en dit laatste gebruikte ons monastiek domein regelmatig om hun dromen en strevingen financieel te ondersteunen. Dat dit al te regelmatig ingrijpen van het civiele bestuur in het leven van een geestelijke gemeenschap zeker niet bevorderlijk was voor een op haar spirituele strevingen gerichte levensstijl, dat begrijpen we maar al te goed. Verder mogen we ook niet vergeten dat de overheersing van de abdij op de Inda niet alleen het benediktijnerideaal bij ons bevorderde, maar ook financieel al die aanvankelijk rijke inkomsten van het Amandiaans klooster uit de latere 7de eeuw, door de Duitse abdij aan de poorten van Aken als een citroen leeggeperst, totdat ze het hele domein in de 13de eeuw aan de Vlaamse graven verkochten, nadat de heren van Oudenaarde/Lessen, Wattripont, Vloesbergen en andere het helemaal ontbeend hadden.
Zo begrijpen we ook heel goed hoe Balderik, kronijker van de Gesta Episcoporum Cameracensium (ca. 1040) die misschien wel zijn eerste vorming kreeg in ons later Kanunnikenkapittel, zich op zekere bladzijde van zijn kronijk een zucht liet ontsnappen: ”We kunnen niet begrijpen hoe een zo welvarend monasterium als Ronse, als een gewone afhankelijkheid aan de abdij op de Inda door de keizer geschonken werd”. Jawel, dat begrijpen we nu ook al te goed…
A. Cambier


St.-Hermes > Monasterium > Home
  | Afdrukken |Zoeken |SiteMap | Mail ons





Laatste wijzigingen: 22/05/04 @ 21:25 CET | 6.6 msec
© Copyright 2003-2024 Parochie-ronse.be
Powered by SiteEdit © 2002-2024