Home | kalender
 
Sint-Hermes

Erfgoed

Monasterium

Deel 1

Deel 2

Deel 3

Deel 4

Home

EPISODES UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE CRYPTE


IV. HOE DE CRYPTE OP HET NIPPERTJE AAN EEN
GROTENDEELSE VERNIETIGING ONTSNAPTE

image 1635
Toen bij het concordaat van Napoleon met Paus Pius VII in 1802, de tijdens de laatste Revolutie genationaliseerde kerken opnieuw ter beschikking der geestelijkheid gesteld werd, was dat onder de voorwaarde dat er per parochie slechts één enkel kerkgebouw voor de cultus zou teruggeschonken worden. Dat betekende dus dat de clerus, de Kerkfabriek en de parochianen van die parochie waar meer dan één kerkgebouw nog overeind stond, moesten beslissen over welke kerk ze wilden beschikken als cultusruimte; de andere zou openbaar verkocht worden voor het gebruik dat de koper ervan wou maken of afbreken. In de meeste gevallen stond naast de vroegere parochiekerk een andere collegiaal of abdijkerk. De bekoring was natuurlijk dat de parochianen voor de ex-collegiaal of abdijkerk kozen en de veel kleinere en minder goed onderhouden parochiekerk lieten vallen. Zo zien we te Gent de O.L. Vrouw parochiekerk naast de Sint-Pietersabdijkerk, van St. Cornelius en Cyporianus te Ninove, de Sint-Martens-parochiekerk naast de Sint-Pieterscollegiaal te Leuze. De weinige gevallen waar de parochianen liever voor hun oude parochiekerk kozen zijn zeldzaam, zo te Vorst bij Brussel kozen de parochianen voor hun oude St. Diosyniusparochiekerk liever dan de prachtige Benedictinessenabdijkerk van St. Alena, die volledig afgebroken werd zoals te Saint-Amand-Les-Eaux waar de oude Sint-Martensparochiekerk behouden bleef terwijl de enorme Sint-Amandusabdijkerk afgebroken werd. Maar toen onze Sint-Pieters parochianen, die wel de Sint-Hermeskerk sinds lang kenden, maar de ex-collegiaal nu voor het eerst voor die parochiedienst wilden gebruiken, viel die toch wel tegen. Waar ze vroeger eerder dicht bij het altaar en de celebrant stonden, stond dat altaar daar zo 20 meter van de dichtste gelovigen ver en daarvoor hadden de Kerkfabriek een derde deel van het gestoelte moeten afbreken. Voorlopig had pastoor Baten maar moeten celebreren op een voorlopig altaar in het midden van de viering (1804). Maar bovendien was er dat 7 treden hoogteverschil tussen het kerkschip en het gedeelte boven de crypte. Die crypte was wel nuttig want was verhuurd aan een aantal kleine ondernemers die dan een niet onaardig centje binnen in de kas van de Kerkfabriek. In alle geval moest er toch iets gedaan worden aan die enorme afstand tussen de celebrant en de gelovigen. Dat scheen meer de pastoor te storen dan aan de parochianen en hij meende dat te verbeteren door de crypte (of althans een deel ervan) uit te breken. Hij had daarvoor reeds op 28 juli 1808 aan de Gentse architect Velleman om advies gevraagd. Het antwoord dat reeds op 29 juli (!) dateerde bevat twee mogelijkheden: een eerste dat voorzag om het ganse transept van de crypte “in te slaegen”. Het tweede stelde voor om dat gedeelte boven de crypte met één trede te verlagen (en waarschijnlijk tegelijk het ophogen van de vloer van het kerkschip). Bij dit antwoord zaten twee verklarende plattegronden die nu verdwenen zijn maar die ons nu wijzer geworden zouden maken over de juiste dracht, vooral van het tweede project. Op de vergadering van de Kerkfabriek van 3 (=5?) augustus 1808 wordt beslist om reeds op 6 augustus ter plekke de zaak te gaan bekijken. En reeds op 19 augustus wordt beslist om de oude vloer van dat gedeelte boven de crypte openbaar te verkopen (dus blijkbaar om daar het niveau met een trede te verlagen. Wat tot op heden gebeurd is). Maar reeds één jaar vroeger (12 augustus 1807) had een lid van de Kerkfabriek informatie gezocht te Basecles over de prijs van een nieuwe vloer voor de (hele?) kerk. Er wordt beslist om op 17 augustus 1807 samen naar Basecles te gaan kijken. Op de vergadering van 21 augustus vernemen we dat de kerkmeesters reeds een contract gemaakt hebben met twee ondernemers, Joseph Cardon en Pierre Espel, voor de levering van die vloertegels. Het betreft voor 3400 vloerstenen van 15 Henegauwse duimen of 16,5 Gentse duimen en 100 voet traptreden. Op 31 mei 1808 is reeds een goed gedeelte van die tegels klaar en de onderpastoors worden verzocht om alle parochianen, die een vrachtwagen hebben, warm te maken om de tegels te Basecles te gaan halen. Ook op de vergadering van 9 juli vernemen we dat er al weer een nieuwe lading tegels te Basecles liggen te wachten. Het was op dat ogenblik dat de pastoor Baten op het idee gekomen waren om aan de architect Velleman advies te vragen over het overbruggen van de twee delen der kerk. Op de vergadering van 3 (5?) augustus 1808, die we reeds eerder vermeld hebben, was ook de maire (meyer) Louis van Hove aanwezig en ook op het gezamenlijk bezoek aan de kerk op 6 augustus. Alexander Louis Van Hove was een energiek personage (°22/02/1756). Hij was reeds leider van de Brabantse revolutionairen tegen Keizer Jozef II (1790) geweest. Na de afloop van die expeditie werd Van Hove baljuw van de Baronie Ronse en tegelijkertijd intendant (en bewoner) van het kasteel waar de Merode’s toch niet resideerden, hetgeen aan de (rechtsgezinde) baljuw de gelegenheid als een echte baron te regeren. Hij werd aangehouden door de Franse invallers en te Parijs opgesloten, van december 1798 tot juni 1799 op beschuldiging van aanhitsing van de lokale Boerenkrijg, maar te Gent werd hij door de (Franse) rechtbank vrijgesproken. Van 1808 werd Van Hove tot maire (meyer) van Ronse benoemd. Tot woede van de linksen (liberalen) bleef hij op het (nooit openbaar verkochte) kasteel wonen en bestuurde zoals van vóór de Revolutie. Hij ontvouwde er een onstuitbare activiteit. Hij reorganiseerde de Fiertelommegang, en de muziekbeoefening, het lager onderwijs, de openbare verlichting, de bouw van een openbaar washuis, en veranderde de Bruul (een echte moeras) tot publiek wandelpark, maakte een nieuw uurwerk op de Sint-Hermestoren, gaf het stadhuis een nieuwe gevel, bouwde een eerste openbaar slachthuis tot ontstemming van de slachters die liever thuis slachtten. Dat alles financierde hij met een gemeentelijke taks op bier en alcohol. Maar voortdurend tegengewerkt door de linkse liberalen, nam hij ontslag in 1812. Zijn opvolger, een ziekelijk-afgunstig man, brak het slachthuis af en ook het kasteel dat Van Hove van 1790 tot 1823 bewoond had. (25/04/1823). Het is diezelfde Van Hove die zich met typische energie in het probleem van het hervloeren van de Sint-Hermeskerk gooide. Na met de kerkmeesters het probleem van de vloerniveaus onderzocht had (5 en 6 augustus 1808), schreef hij op 6 oktober een erg boze brief aan die zelfde kerkmeesters, omdat hij er zich aan ergerde dat die omvangrijke werken slechts door twee arbeiders uitgevoerd werden die de nieuwe tegels moesten leggen, terwijl grote delen van de kerk maandenlang opgebroken lagen. Hij dreigde ermee de arbeiders weg te sturen en de werken zelf uit te laten voeren. Blijkbaar waren er niet alleen spanningen tussen de deken (met de kerkfabriek) en de maire; er waren ook spanningen tussen de eerstgenoemde en sommige leden van de kerkraad. Die spanningen kwamen aan het licht door het uitvallen van de regelmatige vergaderingen tussen augustus 1808 en 28 juli 1809, alhoewel volgens het bisschoppelijk reglement van 1804, de Kerkfabriek maandelijks moest vergaderen. Bij de eerstvolgende vergadering van 28 juli namen sommige leden ontslag en werden er nieuwe opgenomen. Maar vooral lezen we in het verslag van die vergadering: ”Is nog resolveert dat-er geene betaelingen meer en zullen mogen gedaen worden, t’en zij d’at-er eene ordonnantie zal zijn ten minstens van twee Kerkmeesters, als ook dat er geene werken en zullen mogen begonst worden. ten zij bij generaele resolutie vast gesteld zijnde.” Betrof dit het opaarden van de vloer van het kerkschip, waarvoor we eerder een woordje gelaten hebben? Maar blijkbaar blijven nog delen van de kerk ongevloerd, want de oude vloer was al jaren eerder verkocht. Op 2 mei 1810 (!) meldt de kerkmeester Robette dat er te Doornik wit-marmeren vloertegels te koop zijn die zouden dienen voor het koor van de kerk. Hij stelde voor om op 8 mei naar Doornik te gaan en die eventueel te kopen, maar over een koop lezen we niets. Gedurende bijna 15 jaar horen we niets meer over de werken aan de vloer van de kerk, en plots vonden we in het register der verslagen van de kerkvergaderingen in juli 1822 een uitvoerig contract voor het kopen van treden voor de brede trap in de kerk. In de vergadering van 28 augustus 1822 vernemen we met grote verwondering dat de architect Roelandts daar komt pleiten voor het verlagen van de kerkvloer, om aldus aan de kerk haar vroegere luister terug te geven en de architectuur wer vrij te maken die onder een massa aarde verborgen zit. Verder stelt hij voor om het niveau van die nu weer verlaagde schipvoer verder oostwaarts door te trekken tot aan de eerste grote pijlers van de viering om aldus het altaar en de celebrant beter voor de aanwezigen. En de Kerkmeesters volgen hem daarin. Maar wat is er tussen die laatste verlopen 15 jaar gebeurd? Blijkbaar heeft men de idee van pastoor Baten om de crypte onder het transept in te beuken niet willen volgen en dan liever het tweede project van architect Velleman (29 juli 1808),uit te voeren: men heeft de vloer van het ganse transept met één trede verlaagd en tegelijk de vloer van het schip met ongeveer 4 treden opgehoogd en waarschijnlijk met de toen Basecles gekochte vloertegels gevloerd. Aldus bleven slechts 2 treden over tussen het schip. Maar de lezer kan zich de architectuur van het schip inbeelden: de schipzuilen zijn reeds zeer gedrongen. Door de basissen nogeens ca. 70 cm. in de grond te stoppen kreeg die reeds weinig etherische architectuur een ineengestuikte verhouding. Maar, nu men de in 1808-1809 gelegde schipvloer weer opbrak en die 70 cm aarde weer buiten voerde, kwamen de 6 treden van de brede trap weer te voorschijn en kwam ermee ook weer het oude probleem naar boven. Architect Roelandts stelde daarom de brede trappen op te breken en zo een 3 meter meer oostwaarts op te schuiven (waar ze nu liggen), maar volgens mij was heel die operatie een pleister op een houten been. Pas nu met de liturgische hervorming heeft men in onze Sint-Hermeskerk de ideale oplossing gevonden. Hoe jammer dat men bij het voorstel van architect Roelandts onder de twee zijbeuken van de twee Romaanse toegangszaaltjes vernield heeft (de zuidelijke was reeds in de gotische tijd erg geschonden, maar het noordelijke was tot 1822 integraal bewaard) en dat men onder de middenbeuk een deel van de oude opvulling van het marbyrium zonder aandacht weggevoerd hebben, waarin misschien de andere plaatjes van het merovingisch reliekschrijntje (dat we slechts een paar centimeter dieper ontdekt hadden) zaten. Ook daarbij verdwenen ook de funderingen van het prachtig vroegrenaissance doksaal. Nog een laatste opmerking: Ik had steeds gezegd en geschreven dat het bij die opaarding van het schip in 1808 was, dat de oude uitgang van de crypte in de huidige Sint-Coletakapel (de vroegere schat- en reliekkamer) dichtgegooid werd, maar ik vind in de “Courrier de Renaix” op 23 januari en 6 februari 1949 een artikel van (de soms fantaserende) Louis de l’ Arbre de Malander over die vroegere uitgang van de crypte: “on a mis d’abord des grilles, puis bouché la communication.. [L’architecte Goeswin] conseilla de proposer au Chapitre d’ouvrir cette communication, mais j’ai rencontré la plus vive opposition de la part de deux chanoines très influents par leur richesse et leurs relations” (einde XVIIIe eeuw). Wel correct is dat de andere helft van de (nu in 1964-1667 vrijgemaakte) gotische toegangszaal onder de huidige Sint-Jozefskapel ingebeukt werd en opgevuld bij de werken onder architect Roelandts in 1822.


Na met de kerkmeesters het probleem van de vloerniveaus onderzocht had (5 en 6 augustus 1808), schreef hij op 6 oktober een erg boze brief aan die zelfde kerkmeesters, omdat hij er zich aan ergerde dat die omvangrijke werken slechts door twee arbeiders uitgevoerd werden die de nieuwe tegels moesten leggen, terwijl grote delen van de kerk maandenlang opgebroken lagen. Hij dreigde ermee de arbeiders weg te sturen en de werken zelf uit te laten voeren. Blijkbaar waren er niet alleen spanningen tussen de deken (met de kerkfabriek) en de maire; er waren ook spanningen tussen de eerstgenoemde en sommige leden van de kerkraad. Die spanningen kwamen aan het licht door het uitvallen van de regelmatige vergaderingen tussen augustus 1808 en 28 juli 1809, alhoewel volgens het bisschoppelijk reglement van 1804, de Kerkfabriek maandelijks moest vergaderen. Bij de eerstvolgende vergadering van 28 juli namen sommige leden ontslag en werden er nieuwe opgenomen. Maar vooral lezen we in het verslag van die vergadering: ”Is nog resolveert dat-er geene betaelingen meer en zullen mogen gedaen worden, t’en zij d’at-er eene ordonnantie zal zijn ten minstens van twee Kerkmeesters, als ook dat er geene werken en zullen mogen begonst worden. ten zij bij generaele resolutie vast gesteld zijnde.” Betrof dit het opaarden van de vloer van het kerkschip, waarvoor we eerder een woordje gelaten hebben? Maar blijkbaar blijven nog delen van de kerk ongevloerd, want de oude vloer was al jaren eerder verkocht. Op 2 mei 1810 (!) meldt de kerkmeester Robette dat er te Doornik wit-marmeren vloertegels te koop zijn die zouden dienen voor het koor van de kerk. Hij stelde voor om op 8 mei naar Doornik te gaan en die eventueel te kopen, maar over een koop lezen we niets. Gedurende bijna 15 jaar horen we niets meer over de werken aan de vloer van de kerk, en plots vonden we in het register der verslagen van de kerkvergaderingen in juli 1822 een uitvoerig contract voor het kopen van treden voor de brede trap in de kerk. In de vergadering van 28 augustus 1822 vernemen we met grote verwondering dat de architect Roelandts daar komt pleiten voor het verlagen van de kerkvloer, om aldus aan de kerk haar vroegere luister terug te geven en de architectuur wer vrij te maken die onder een massa aarde verborgen zit. Verder stelt hij voor om het niveau van die nu weer verlaagde schipvoer verder oostwaarts door te trekken tot aan de eerste grote pijlers van de viering om aldus het altaar en de celebrant beter voor de aanwezigen. En de Kerkmeesters volgen hem daarin. Maar wat is er tussen die laatste verlopen 15 jaar gebeurd? Blijkbaar heeft men de idee van pastoor Baten om de crypte onder het transept in te beuken niet willen volgen en dan liever het tweede project van architect Velleman (29 juli 1808),uit te voeren: men heeft de vloer van het ganse transept met één trede verlaagd en tegelijk de vloer van het schip met ongeveer 4 treden opgehoogd en waarschijnlijk met de toen Basecles gekochte vloertegels gevloerd. Aldus bleven slechts 2 treden over tussen het schip. Maar de lezer kan zich de architectuur van het schip inbeelden: de schipzuilen zijn reeds zeer gedrongen. Door de basissen nogeens ca. 70 cm. in de grond te stoppen kreeg die reeds weinig etherische architectuur een ineengestuikte verhouding. Maar, nu men de in 1808-1809 gelegde schipvloer weer opbrak en die 70 cm aarde weer buiten voerde, kwamen de 6 treden van de brede trap weer te voorschijn en kwam ermee ook weer het oude probleem naar boven. Architect Roelandts stelde daarom de brede trappen op te breken en zo een 3 meter meer oostwaarts op te schuiven (waar ze nu liggen), maar volgens mij was heel die operatie een pleister op een houten been. Pas nu met de liturgische hervorming heeft men in onze Sint-Hermeskerk de ideale oplossing gevonden. Hoe jammer dat men bij het voorstel van architect Roelandts onder de twee zijbeuken van de twee Romaanse toegangszaaltjes vernield heeft (de zuidelijke was reeds in de gotische tijd erg geschonden, maar het noordelijke was tot 1822 integraal bewaard) en dat men onder de middenbeuk een deel van de oude opvulling van het marbyrium zonder aandacht weggevoerd hebben, waarin misschien de andere plaatjes van het merovingisch reliekschrijntje (dat we slechts een paar centimeter dieper ontdekt hadden) zaten. Ook daarbij verdwenen ook de funderingen van het prachtig vroegrenaissance doksaal. Nog een laatste opmerking: Ik had steeds gezegd en geschreven dat het bij die opaarding van het schip in 1808 was, dat de oude uitgang van de crypte in de huidige Sint-Coletakapel (de vroegere schat- en reliekkamer) dichtgegooid werd, maar ik vind in de “Courrier de Renaix” op 23 januari en 6 februari 1949 een artikel van (de soms fantaserende) Louis de l’ Arbre de Malander over die vroegere uitgang van de crypte: “on a mis d’abord des grilles, puis bouché la communication.. [L’architecte Goeswin] conseilla de proposer au Chapitre d’ouvrir cette communication, mais j’ai rencontré la plus vive opposition de la part de deux chanoines très influents par leur richesse et leurs relations” (einde XVIIIe eeuw). Wel correct is dat de andere helft van de (nu in 1964-1667 vrijgemaakte) gotische toegangszaal onder de huidige Sint-Jozefskapel ingebeukt werd en opgevuld bij de werken onder architect Roelandts in 1822. A. Cambier


Crypte > Home
  | Afdrukken |Zoeken |SiteMap | Mail ons





Laatste wijzigingen: 18/02/04 @ 16:24 CET | 7.2 msec
© Copyright 2003-2024 Parochie-ronse.be
Powered by SiteEdit © 2002-2024